Joost Conijn
Met een zelfgebouwd vliegtuig van Amsterdam naar Kenia. Met een op hout gestookte, houten auto naar Oost-Europa. Joost Conijn (Amsterdam, 1971) houdt ervan zichzelf op de proef te stellen – bijvoorbeeld door zelf machines te maken. Wat hij tijdens zijn reis in deze vervoersmiddelen meemaakt, legt hij vast op beeld – film en foto – en in woord.Conijn wil met zijn werk de ruimte bevechten om dingen te kunnen doen waar menigeen van zou zeggen dat het niet mogelijk of niet verantwoord is. Meestal zoekt hij die grens op door iets te maken dat van meet af aan een onzekere aangelegenheid is; hij zegt te houden van de spanning of iets hem al dan niet zal lukken.
Dit gegeven komt op een meer beschouwende manier ook tot uiting in de film Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl uit 2004. Hierin volgt Conijn een jaar lang zijn buurkinderen, die met hun ouders in een kraakpand wonen onder de rook van Amsterdam, aan de rand van een haventerrein. De kinderen gaan elke dag op ontdekkingstocht, waarbij ze veel gevaarlijke dingen doen – vuurtjes stoken, hout hakken met een bijl, een caravan aftuigen. De film is een ode aan hun speelse manier van ontdekken waarbij de angst niet overheerst. Het is een film die Conijns visie nog eens benadrukt, dat we ons teveel laten leiden door ons idee van wat kan en niet kan, wat mogelijk en wat onmogelijk is.
“Ik hou er niet van om dingen te herhalen. De ervaring van iets voor de eerste keer doen, daar gaat het mij om, de overwinning op iets waarvan je eerst niet wist of het zou lukken. Het ene volgt uit het andere, daar vaar ik op."
Conijn studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie (1992-1995) en het Sandberg Instituut (1995-1997), beide in Amsterdam. Naar aanleiding van zijn reis met het zelfgebouwde vliegtuig OK-NUL 43 schreef hij het boek Piloot van goed en kwaad. Conijns werk was te zien in Palais de Tokyo (Parijs), Museum Volkenkunde (Leiden), Museum Boijmans Van Beuningen (Rotterdam) en Henie Onstad Kunstsenter (Høvikodden, Noorwegen).